Modellen en zithoudingen: kies het type handbike dat precies bij jou past

Wordt het een Arm Power handbike (AP) of een Arm Trunk Power (ATP)? En welke categorie wordt het?

  Arm-Power Arm-Trunk-Power
Aankoppel-
handbikes

AP

  • zithouding: rolstoel
  • frontaal opp.: 100%
  • wedstrijddivisie: -

ATP

  • zithouding: rolstoel
  • frontaal opp.: 96,8%
  • wedstrijddivisie: -
Recreatiesport-
handbikes

AP1

  • zithouding: recumbent
  • frontaal opp.: 62,6%
  • wedstrijddivisie: -

ATP1

  • zithouding: carseat
  • frontaal opp.: 82,8%
  • wedstrijddivisie: -
Wedstrijdsport-
handbikes

AP2

  • zithouding: recumbent
  • frontaal opp.: 39,6%
  • wedstrijddivisie: H1, H2, H3, H4

ATP2

  • zithouding: longseat
  • frontaal opp.: 60,9%
  • wedstrijddivisie: H4, H5
Topsport-
handbikes

AP3

  • zithouding: recumbent
  • frontaal opp.: 33,3%
  • wedstrijddivisie: H1, H2, H3, H4

ATP3

  • zithouding: kneeseat
  • frontaal opp.: 60,3%
  • wedstrijddivisie: H5
 

De handbike is één van de mooiste - zo niet het mooiste - mobiliteitshulpmiddel voor mensen die op grond van hun motorische beperking geen gebruik (meer) kunnen maken van een voetbewogen fiets. De handbike maakt op een heel efficiënte manier zelfstandige verplaatsing met armkracht mogelijk. Die efficiëntie blijkt wel uit de snelheid die handbike-atleten bereiken in wedstrijden: gemiddelden van 39-40 km/uur in de marathon zijn geen uitzondering en de sprintsnelheden komen soms boven de 55 km/uur uit. De enorme efficiëntie van de handbike blijkt ook buiten de sport: duizenden rolstoelgebruikers in Nederland en België maken naar volle tevredenheid gebruik van een handbike voor verplaatsing, vervoer, fitness, en recreatie.

Dit artikel van handbike-pionier Kees van Breukelen helpt je om de juiste keuze te maken en om te begrijpen waarom een bepaalde keuze de beste is.

Sinds het begin van deze eeuw is de handbike-constructie sterk ontwikkeld en verbeterd. Niet alleen bij de aankoppelbare handbikes maar zeker ook bij de zogenaamde vastframe handbikes. Veel rolstoelgebruikers met een aankoppelbare handbike willen immers vroeg of laat de overstap maken naar de vastframe handbike. Een duidelijke categorisering van de beschikbare typen kan hen helpen om een goede, verantwoorde keuze te maken bij de aanschaf van zo'n vastframe handbike.

Ergonomische classificatie op basis van verschillen in zithouding

Het belangrijkste indelingscriterium om tot een duidelijk overzicht van de diverse typen handbikes te komen ligt voor de hand: de zithouding. Deze zithouding bepaalt namelijk de prestatiefactoren krachtleverantie en aerodynamica. Zo ontstaan er (zie het schema) twee typen klassen vastframe handbikes: de AP-klasse (Arm Power = arm-kracht) en de ATP-klasse (Arm Trunk Power = arm-romp-kracht). AP blinkt uit in aerodynamica, ATP in krachtleverantie.

Beide typen kunnen elk uitgesplitst worden in drie categorieën. Deze zes categorieën zijn oorspronkelijk afgeleid van die ene zithouding waarmee het handbiken begon: de rolstoelzithouding. Zo onderscheiden we in totaal acht categorieën en dus acht verschillende groepen handbikes. Voor elk wat wils, afhankelijk van je functionele mogelijkheden, lichaamsafmetingen, gebruik en ambitie.

Uitgangspunt: de rolstoelzithouding

In Nederland was het rolstoelgebruiker en industrieel ontwerper Joop Steenkamer die in 1995 de eerste aankoppelbare handbike ontwierp. Dat was toen revolutionair. Hij noemde zijn vinding Tracker. Anno 2012 is de Tracker nog steeds één van de meest populaire aankoppelbare handbikes, mede door de vele innovatieve veranderingen op en aan het basisdesign  van 1995. Het grappige is dat in Europa de aankoppelbare handbike populair werd, terwijl in Amerika juist de vast frame handbike aan populariteit won. De grootte van huizen en auto's, alsmede de verschillen in infrastructuur zullen hiermee te maken hebben.

Het handbiken startte vanuit de rolstoelzithouding, rechtop. In Europa door het gebruik van de aankoppelbare handbikes als de Tracker, in Amerika door het gebruik van vastframe handbikes zoals de Shadow/Quickie Mach 3 en de Top End Excellerator, waarbij de zithouding ook rechtop was.

De vastframe handbike

De ontwikkeling van de vastframe handbike verliep aan de hand van twee principes: krachtleverantie en aerodynamica. Beide zijn immers de bepalende factoren voor het genereren van voorwaartse snelheid.

We beginnen met de eerste: krachtleverantie. Vanuit de rolstoelzit werd ontdekt dat de maximale duwkracht beperkt werd door het actie-reactie principe; wanneer de rolstoelgebruiker erg veel kracht zet in de duwfase dan duwt hij zichzelf als het ware over de rolstoelrugleuning heen naar achter. De rolstoelgebruiker zonder functionele buikspieren om dit achterover gaan te compenseren, heeft hier het meeste last van. Ook de krachtleverantie in de trekfase van de aandrijving is beperkt: wanneer maximaal getrokken wordt, trekt de rolstoelgebruiker zichzelf naar voren - naar de cranks toe.

Dan het tweede principe: aerodynamica. Het frontale oppervlak is hier de meest bepalende factor: hoe kleiner het frontale oppervlak hoe sneller, hoe groter het frontale oppervlak hoe langzamer. De rolstoelzit heeft een groot frontaal oppervlak, de romp staat immers in het verticale vlak, net als de onderbenen. Dat is bij voorwaartse beweging niet gunstig voor het overwinnen van de luchtweerstand.

Conclusie: zowel qua krachtleverantie als aerodynamica kon nog veel winst geboekt worden.. Die boeiende ontwikkeling komt nu aan de orde.

De ontwikkeling van Arm Power (AP) handbikes

Praktische kennis over. krachtleverantie en aerodynamica is al lang aanwezig bij ligfietsbouwers. Vanuit deze hoek kwamen dan ook de eerste recumbent (achteroverliggende) vastframe handbikes. In Nederland was het Bram Moens van M5-ligfietsen die in 1994 de eerste vastframe-lig-handbike ontwikkelde (nu niet meer in productie). Vanuit Canada was het Georgi Georgiev van Varna, ook een ligfietsbouwer, die tegelijkertijd een unieke vastframe handbike bouwde, gebaseerd op de ligfiets-gedachte: wil je echt sneller kunnen fietsen dan moet de rugleuning achterover.. Tevens moet die achterover gekantelde rugleuning dan langer zijn om een goede tegendruk te geven aan de te leveren krachten (het actie-reactie principe). In de trek fase heb je dan profijt van de zwaartekracht, die de romp in en tegen de rugleuning houdt. Dat voorkomt dat de romp naar de cranks getrokken wordt. De romp wordt weliswaar goed ondersteund in de recumbent handbikes maar kan in deze achterover liggende positie niet worden ingezet voor het genereren van power. Daarom kan de aandrijving bij de recumbents het beste getypeerd worden als arm-power-only, afgekort: Arm Power (AP).

Vanuit een rolstoelzit met de romp in het verticale vlak, werd de zithouding dus veranderd naar een meer horizontale romphouding achterover (recumbent). Tevens werd het zwaartepunt verlaagd door de zitting heel dicht bij de grond te plaatsen. Dat werd mogelijk door de voeten voorwaarts te plaatsen, waardoor de benen min of meer horizontaal kwamen te liggen. Niet alleen nam de zijwaartse stabiliteit toe door deze verlaagde positie, maar de achteroverliggende houding met de benen voorwaarts was ook veel aerodynamischer. Bijna 40% beter dan in de oorspronkelijke zithouding in de rolstoel.

In bijgaand schema wordt deze ontwikkeling van de Arm Power handbikes duidelijk. AP-handbikes kunnen in drie categorieën verdeeld worden, afhankelijk van de mate van 'reclining' van de rugleuning. Hieronder zullen we deze drie categorieën bespreken.

Drie categorieën AP-handbikes

  1. Categorie AP1: recumbent 60 graden
    Varna produceerde ooit met de Speedbike de snelste AP-wedstrijdhandbike. De rugleuning was ongeveer 45 graden achterover gekanteld. We spreken over 1997. In die tijd was 'racen' echter nog niet zo populair als nu en was er meer behoefte aan een goede, praktische vastframe toerhandbike. De rugleuning ging daarom 'terug' naar zo'n 60 graden (i.p.v. 45 graden) , waardoor een comfortabele toerfiets-houding ontstond. Vanuit deze zithouding is een goed overzicht over de weg mogelijk en kan men ook nog het hoofd draaien om achterom te kijken. De recumbent toerhandbike was geboren! We benoemen deze eerste categorie toerhandbikes als categorie Arm Power 1: AP1. Vergis je niet in het woord 'toer'. Het is niet zo dat men alleen maar lage snelheden bereikt met deze handbikes. Zeker niet: het zijn snelle, efficiënte machines waarmee (dik) boven de 20 km/uur gereden kan worden. In het licht echter van de volgende categorieën (AP2 enAP3) die nog meer tegemoet komen aan de aerodynamica , kan de AP1-categorie toch het best omschreven worden als de recumbent toer-categorie. 'Toer' is hier een verzamelnaam. Het gaat om al die mensen die de handbike gebruiken of willen gebruiken om zich te verplaatsen, om te werken aan kracht en conditie (fitness) of om te recreëren buiten, eventueel samen met andere fietsers. Varna was hier de pionier. Vele andere fabrikanten volgden de door Varna ingezette ontwikkeling.

  2. Categorie AP2: recumbent 30-45 graden
    Voor de wedstrijdsport is de 60 graden rugleuning echter niet voldoende. Er kan nog (veel) sneller gereden worden wanneer de atleet platter gaat liggen. Dat gebeurt dan ook veelvuldig in de handbike-wedstrijdsport. Het IPC (International Paralympic Committee) bepaalde in eerste instantie dat de rugleuning maximaal 45 graden achterover gekanteld mocht worden voor Europese, en Wereldkampioenschappen en voor Paralympische Spelen. De atleet die op deze internationale wedstrijden actief was, moest hier dus rekening mee houden. Maar in het EHC (Europees Handbike Circuit)  werd deze regel nooit gehanteerd: de atleet was en is hier vrij om platter te gaan liggen, resulterend in een zit- of liever lighouding met de rugleuning op ongeveer 30 graden. Deze verkleining van het frontale oppervlak zorgt voor een uitstekend aerodynamisch geheel en resulteert in hoge snelheden die lang volgehouden kunnen worden. (Dat gaat natuurlijk niet vanzelf, veel training is vereist). Het aerodynamisch voordeel t.o.v. de rolstoelzit bedraagt ongeveer 60%. Ook het International Paralympic Committe ging overstag: de innovatie-beperkende rugleuningregel werd ingetrokken.

    In het EHC rijden alle H1- en H2-atleten (atleten met veelal een cervicale laesie), H3-atleten (atleten met een thoracale laesie) en H4-atleten (atleten met bekken-, buik- en beenspieren) in de lighouding. Gezien hun laesie hebben zij niet of te beperkt de mogelijkheid om de romp functioneel in te zetten. De nog te behandelen Arm-Trunk-Power ontwikkeling is voor hen dus geen optie. Niet dat dat erg is... De H4-atleten rijden soms zelfs sneller dan de H5-atleten die gebruik maken van ATP-3 type handbikes (de kneeseats). Meer hierover later.

  3. Categorie AP3: recumbent 0 graden
    Het kan natuurlijk altijd extremer. Varna produceerde reeds in 1995 de 'Bench Press'. Een AP-handbike waarbij de atleet geheel horizontaal ligt met alleen het hoofd iets omhoog om naar voren te kunnen kijken. Met het bouwen van de Bench Press was Varna zijn tijd ver vooruit. Je stuurt deze machine door liggend te roteren om je lengteas. De draaicirkel is te groot voor wegwedstrijden hetgeen deze handbike-categorie AP3 alleen geschikt maakt voor snelheidsrecords. De horizontale lighouding van de AP3-handbikes levert weer zo'n 6% extra aerodynamisch voordeel t.o.v. de categorie AP2-handbikes. Dat is dus bijna 70% voordeel t.o.v. de rolstoelzithouding. Tegenwoordig maken alle top-wedstrijdsporters die AP rijden, gebruik van AP3-handbikes.

De ontwikkeling van Arm Trunk Power (ATP) handbikes

Een achterover liggende romp kan niet voor aandrijving ingezet worden. Double Performance experimenteerde rond 2001 met een verbouwde Varna waarbij de romp niet achterover, maar juist voorover gekanteld werd. Vóór de eerste internationale wedstrijd in 2001 werd om deze nieuwe zithouding gelachen. Na deze wedstrijd niet meer, toen bleek dat deze combinatie van armkracht én rompinzet een winnende was! Deze manier van aandrijven werd ATP genoemd: Arm Trunk Power (arm-romp-kracht) en werd wereldwijd spoedig gemeengoed voor atleten met een rompfunctie. In het handbikepeloton zijn dit de H5-atleten, atleten met motorische problemen aan de benen (bijvoorbeeld door amputatie) maar die over een goed functionerend bovenlijf beschikken.

Hoe werkt de ATP-aandrijving precies? De armen worden als het ware zuigerstangen: verbindingen tussen romp en handvaten. Er is veel minder buiging (flexie) en strekking (extensie) van de armen in het ellebooggewricht nodig omdat de rompbeweging de schouders voor- en achterwaarts beweegt waardoor flexie en extensie in het ellebooggewricht veel minder noodzakelijk is. De kracht komt niet alleen vanuit de belangrijkste armspieren biceps (buiging) en triceps (strekking) maar hoofdzakelijk uit de romp: de borstspier (pectoralis) en de schouderspier (deltodeus) die de bovenarmen naar de romp toebrengen in de duwfase, en uit de rugspieren die de romp weer helpen overeind te komen in de trekfase. Daarnaast vormt de zwaartekracht en het gewicht van de romp een effectieve extra aandrijfkracht in de duw fase. Daarbij fungeren de buikspieren en heupflexoren  als stabilisatoren.

Met name bij demarrages wordt het verschil tussen AP-aandrijving en ATP-aandrijving duidelijk. De ATP-rijder demarreert sneller. Dat is ook de reden waarom van twee even sterke atleten, de één AP en de ander ATP, die tegelijkertijd de finish naderen, de ATP-rijder toch de eindsprint in zijn voordeel zal beslissen.  De snelheid van de AP-rijder kan even hoog worden als die van de ATP-rijder, maar zijn versnelling niet, reden waarom hij het aflegt in de sprint. Datzelfde geldt wanneer er geklommen moet worden. Ook dan is de AP-rijder in het nadeel: hij heeft 'slechts' de arm/schouderspieren tot zijn beschikking. De ATP-rijder heeft met zijn rompinzet een extra aandrijfkracht hetgeen juist in weerstandsituaties als bij klimmen een extra voordeel is. Hij kan het ook langer volhouden, omdat er meer spiermassa tot zijn beschikking staat. De verzuring bereikt bij de ATP-rijder minder snel een kritiek punt dan bij de AP-rijder met de mindere spiermassa.

Maakt dat de ATP-handbike tot een betere handbike dan de AP-handbike? Het antwoord hierop is: nee. Ook voor atleten die over een goede rompfunctie beschikken en die dus per definitie ATP kunnen rijden, is het maar de vraag of de ATP-handbike in êlke situatie superieur is aan de AP-aandrijving. De internationale EHC-handbikewedstrijd in Rosenau (Frankrijk) in 2007 toonde dit aan: voor het eerst waren de nummers 1 t/m 4 van de wedstrijd AP-rijders en geen ATP-rijders! Op dit vlakke parkoers zonder veel bochten, konden de aerodynamische AP-rijders een hogere topsnelheid ontwikkelen dan de (veel) minder aerodynamische ATP-rijders. De ATP-rijders gaven het in de wedstrijd op een gegeven moment op om de AP-rijders te volgen en concentreerden zich op de eindspurt voor hun eigen klasse (H4). Dat was voor het eerst, want normaliter sprintte men onafhankelijk van het handbike-type voor de eindoverwinning. De extra aandrijfkracht van een ATP-rijder weegt dus niet altijd op tegen de vergrote aerodynamica van de AP-handbike. Het is goed mogelijk dat de ATP-rijders in de toekomst afhankelijk van het parkoers hun type handbike kiezen.

Bullhorncranks bij ATP-handbikes

Rompinzet voorover is slechts mogelijk wanneer het crankstel zich zo laag mogelijk bevindt. Zit het boventandwiel namelijk op borsthoogte dan kan er slechts met de armen geduwd worden, maar kan de romp niet voorover flexeren voor de extra aandrijfkracht. Een lage of zeer lage crankpositie is echter slechts mogelijk door gebruik te maken van speciaal gevormde cranks, bullhorncranks (stierenhoorncranks) genoemd. De specifieke vorm maakt het mogelijk dat de handvaten lager komen dan de bovenbenen waar ze omheen gaan: de draaicirkel van de cranks vindt deels beneden of op het niveau van het bovenbeen plaats. Pas dan is er ruimte voor rompinzet. De AP-aandrijving kent die noodzaak niet: hier treft men dan ook veelal gewone fietscranks aan.

Bullhorncranks zijn ook breder: de handen bevinden zich op een grotere afstand van elkaar (vaak afhankelijk van de schouderbreedte). Die extra breedte ten opzichte van gewone fietscranks is praktisch, omdat zo de breedte van de bovenbenen onderaan in de bewegingscirkel  gepasseerd wordt. Ze hebben echter ook een ergonomische functie, omdat de handvatting breder is, kan beter gebruik  gemaakt worden van de borstspier (pectoralis) als aandrijfspier. Aangezien deze spier een flinke fysiologische doorsnede kan hebben, is het een niet te verwaarlozen prime mover, die dus zeker ingezet moet worden. De verbrede bullhorncranks maken dit mogelijk.

Dan nog iets over de lengte van de cranks. Opvallend is dat deze cranks bij de ATP-aandrijving (veel) langer gekozen worden dan de standaard fietscranklengte die bij de AP-aandrijving populair is. Deze laatste is 170-175 mm. De bullhorns variëren van 200 tot zo'n 250 mm lengte (de variatie is afhankelijk van romplengte/armlengte). Waarom zo lang? De verklaring hiervoor is de volgende. De romp en dus ook de schouders maken niet alleen een grote uitslag die een grotere draaicirkel rechtvaardigt (en dus langere cranks), maar deze rompuitslag moet ook relatief traag gebeuren. De romp heeft namelijk een aanzienlijke massa en het zou te veel energie kosten om deze massa te snel heen en weer te bewegen in voor-benedenwaartse en achter-opwaartse richting. Een relatief trage beweging van de romp betekent een lagere crankfrequentie. Een lage crankfrequentie wordt bereikt bij langere cranks, aangezien de handvaten dan een langere afstand per omwenteling afleggen. Een lage crankfrequentie wordt ook bereikt bij een zwaar(der) verzet. En om een zwaar(der) verzet goed aan te kunnen is een langere momentsarm of cranklengte ook heel handig. Dat verklaart tevens waarom de cranklengte bij de AP-handbikes kleiner is (+ 170 mm): zo kan de crankfrequentie verhoogd worden. Bovendien is hier geen sprake van romp/schouder-uitslag en ook niet van massaverplaatsing van de romp. De krachtoverbrenging geschiedt bij een AP-rijder met minder spiermassa in vergelijking met de ATP-rijder, waardoor een te zwaar verzet te snel tot verzuring van de betrokken spiermassa zou leiden. Bij de AP-handbikes zien we dan ook een lichter verzet in combinatie met een hogere crankfrequentie dan bij de ATP-rijders.

Dus: lange cranks zijn geschikt voor het handbiken met een groot verzet en lage crankfrequenties. Dit past goed bij de ATP-handbikes. Korte cranks zijn geschikt voor het handbiken met een kleiner verzet en hogere crankfrequenties, dus bij AP-handbikes.

Drie categorieën ATP-handbikes

Het inzetten van de romp bij het aandrijven van de handbike kan vanuit verschillende zithoudingen gebeuren. We zullen de drie bestaande zithoudingen of ATP-categorieën bespreken. Categorie ATP1: carseat handbikes. Categorie ATP2: longseat handbikes. Categorie ATP3: kneeseat handbikes. Categorie ATP3 is de wedstrijdhandbike, pas later werden de categorie ATP2 en nog later de ATP1 hiervan afgeleid.

  1. Categorie ATP1 carseat
    De carseat-handbikes kenmerken zich door een zithouding waarbij de zitting hoger geplaatst is dan de voorwaarts geplaatste voeten (zoals dat het geval is in een auto). De lage crankpositie t.o.v. de romp in combinatie met de voldoende achterwaarts geplaatste zit maken een rompinzet mogelijk. Uiteraard zijn hier bullhorncranks onontbeerlijk om die rompinzet en beenpassage tijdens de aandrijving mogelijk te maken.

    Als je kijkt naar het frontale oppervlak van de ATP3-handbiker dan is dit weliswaar kleiner dan bij de rolstoelzit (+ 15% winst) maar groter dan het frontale oppervlak van de volgende twee ATP-categorieën (longseat en kneeseat). Dat maakt de ATP3-categorie automatisch tot een toer-categorie want voor het echt snelle werk speelt de slechte aerodynamica een te grote rol.

    De toer-ATP-handbikes zijn echter zonder meer snelle, efficiënte machines, geschikt voor mensen die een rompfunctie hebben en deze ook willen benutten t.b.v. het vergroten van de snelheid of het verhogen van het fitnessniveau van hun bovenlijf. De afstand van de zitting t.o.v. cranks bepaalt de mate van rompinzet. Wanneer de zitting dichterbij de cranks geplaatst wordt, neemt automatisch de rompinzet af en andersom. Hier kan bij het afstellen dus mee 'gespeeld' worden.

    Voor degene die over de steunfunctie van tenminste één been beschikt, zijn er attractieve tweewielige ATP-handbikes in deze categorie. Ze fietsen qua stuurgedrag en evenwicht als een gewone voet aangedreven fiets. Zelfs in mountainbike-uitvoering zijn ze leverbaar. Of wat te denken van de Varna 3W; deze heeft een uniek en gepatenteerd kantelmechanisme in het hoofdframe waardoor je met handbike en al in de bochten kunt hangen, terwijl de twee achterwielen gewoon op de grond blijven.

  2. Categorie ATP2 longseat
    Bij de longseat bevinden de heupen zich op min of meer dezelfde hoogte als de voeten en zo dicht mogelijk bij de grond. De romp bevindt zich rechtop in de trekfase en voorwaarts in de duwfase. In het handbike-peloton is dit de zithouding voor degenen die ATP willen rijden maar niet op hun knieën kunnen zitten.

    De positie van de benen voorwaarts maakt doorgaans een verminderde rompinzet mogelijk.  De uitleg hiervan is de volgende: meestal is het zo dat de langzithouding, met gestrekte benen voorwaarts, het bekken belet om voorover te kantelen. Het zijn de hamstringspieren, aan de achterkant van de bovenbenen, die hiervoor verantwoordelijk zijn. Dat is een poly-articulaire spiergroep die van onderbeen naar bekken loopt. In de langzithouding wordt deze spier uitgerekt waardoor hij bekkenrotatie voorwaarts kan verhinderen. Wanneer nu het bekken niet voldoende voorwaarts kan roteren dan kan de rompflexie/rompinzet voorwaarts niet maximaal zijn. Met als gevolg een minder optimale ATP-aandrijving. Alleen bij atleten met een laesie is deze spiergroep vaak zodanig verbindweefseld dat hij voldoende lengte heeft en dus niet het bekken belet om voorover te kantelen. Deze atleten hebben weliswaar een goede rompuitslag voorwaarts maar toch gaat die uitslag gepaard met minder kracht. Dat geldt voor zowel duwfase (gebrekkige/geen buikspierwerking en heupflexie) als trekfase (gebrekkige rugmusculatuur). De ATP2-handbike wordt dan ook niet meer gekozen als wedstrijdhandbike: liggend (AP3) kan men vanwege het aerodynamische voordeel sneller gaan met minder inspanning. De ATP2-categorie is een snelle toer-klasse: de longseat-handbike wordt regelmatig gekozen als snelle toerfiets.

  3. Categorie ATP3 kneeseat
    De naam kneeseat handbike suggereert dat de atleet op zijn knieën zit. Dat is echter niet zo. Het zitvlak van de persoon wordt ondersteund door een zitgedeelte en de onderbenen worden hieronder 'gevouwen' en apart opgevangen om tegendruk te kunnen geven in de trekfase en om te beletten dat de tenen de grond raken. Het lijkt dus of de atleet op zijn knieën zit maar hij of zij zit gewoon op de billen.

    Deze zithouding ontspant de eerder genoemde hamstrings, waardoor het bekken voorwaarts kan roteren. De lumbale wervelkolom staat al voorwaarts gericht, waardoor een totale rompinzet mogelijk is. De ATP-kneeseat is dan ook de Arm Trunk Power-handbike bij uitstek. Niet elke atleet in een kneeseat rijdt echter efficiënt. Afstelling is hier heel belangrijk. Velen zitten te dicht met het zitvlak bij de cranks waardoor de rompuitslag te gelimiteerd is om het gewenste effect te sorteren. In een dergelijke positie wordt het frontale oppervlak, dat toch al niet klein is bij de kneeseat, nog eens extra vergroot, hetgeen, naast de krachtreductie, een extra snelheidsbelemmering vormt. Andere atleten hebben soms moeite om de coördinatie tussen armbeweging en rompbeweging vloeiend op elkaar af te stemmen, hetgeen de krachtoverbrenging ook minder effectief maakt.

    Maar als alles klopt... dan kunnen enorme krachtsexplosies het gevolg zijn. In de wedstrijd Acht van Chaam in 2004 werd door Kees van Breukelen in een ATP3 in de vlakke eindsprint een snelheid geklokt van 62 km/uur. Zoals gezegd was ook de eerste commercieel verkrijgbare ATP-kneeseat een Varna. De zithouding van die Varna is vervolgens veelvuldig gekopieerd door andere fabrikanten.